
Per 1 september 2010 is Implanon vernieuwd. De Implanon
NXT kenmerkt zich door een vernieuwde met één hand te bedienen
applicator, waarin het radiopake Implanonstaafje is voorgeladen. |

De beschermkap kan alleen eenvoudig worden verwijderd
wanneer het implantaat zich in de naald bevindt. De naald heeft twee
schuine kanten. De ene schuine kant bevordert dat de naald onder een
hoek van 30o de huid ingaat; de andere schuine kant vergemakkelijkt het
opliften van de huid nadat de naald is ingebracht. |
Inbrengprocedure |
Om ervoor te zorgen dat het implantaat net onder de huid
wordt ingebracht, moet de arts een zodanige positie innemen dat hij/zij het
inbrengen van de naald ziet, door de applicator vanaf de zijkant te bekijken, en
niet van boven de arm. Van opzij kunnen de inbrengplaats en de beweging van de
naald net onder de huid duidelijk gezien worden. De afbeeldingen zijn ter
illustratie en geven de binnenzijde van de linkerarm weer. |
 |
- Vraag de vrouw om op haar rug
op de behandeltafel te gaan liggen met haar niet-dominante arm gebogen en naar
buiten geroteerd zodat de hand onder het hoofd ligt (of zo dichtbij als
mogelijk) (afbeelding 1).
(Klik op de afbeelding voor vergroting)
|
 |
- Bepaal de inbrengplaats aan de binnenzijde van de niet-dominante
bovenarm. De inbrengplaats ligt ter hoogte van de triceps op ongeveer 8-10 cm
vanaf de mediale epicondylus humeri en 3-5 cm posterior van (onder) de sulcus
(plooi) tussen de biceps en de triceps (afbeelding 2a, (Klik op de afbeelding voor vergroting)
2b (Klik op de afbeelding voor vergroting) en 2c(Klik op de afbeelding voor vergroting)
). Deze locatie
is bedoeld om de grote bloedvaten en zenuwen te vermijden die in en rond de
sulcus liggen. Als het niet mogelijk is het implantaat op deze locatie in te
brengen (bijv. bij vrouwen met dunne armen), moet het zo ver mogelijk posterior
van (onder) de sulcus worden ingebracht.
|
 |
- Zet twee streepjes met een chirurgische marker: markeer eerst de plaats
waar het implantaat ingebracht zal worden; zet daarna een streepje op 5
centimeter proximaal (richting de schouder) van het eerste streepje (afbeelding
2a en 2b). Dit tweede streepje (referentiestreepje) zal later dienen om de
richting van het inbrengen aan te geven.
|
 |
-
Controleer na het markeren van de arm dat de inbrengplaats zich op de
juiste locatie aan de binnenzijde van de arm bevindt.
-
Reinig de huid met een
antiseptische oplossing vanaf de inbrengplaats tot aan het referentiestreepje.
-
Verdoof de inbrengplaats (bijvoorbeeld met verdovende spray of door het
injecteren van 2 ml lidocaïne 1 %, net onder de huid in de richting van het
geplande inbrengkanaal).
-
Neem de steriele voorgevulde wegwerpapplicator met
Implanon NXT uit de blister. Gebruik de applicator niet als aan de steriliteit
getwijfeld wordt.
|
 |
- Pak de applicator net boven de naald op het geruwde
oppervlak vast. Verwijder het transparante beschermkapje door het horizontaal in
de richting van de pijl weg van de naald te schuiven (afbeelding 3). Als het
kapje niet gemakkelijk te verwijderen is, gebruik de applicator dan niet. Als u
in de punt van de naald kijkt, moet u het witte implantaat kunnen zien. Raak het
paarse schuifmechanisme niet aan voordat u de naald in zijn geheel subdermaal
hebt ingebracht, want anders zal het schuifmechanisme de naald terugtrekken en
het implantaat te vroeg laten vrijkomen uit de applicator.
- Als het paarse
schuifmechanisme te vroeg wordt ontgrendeld, moet de procedure opnieuw worden
gestart, met een nieuwe applicator.
(Klik op de afbeelding voor vergroting) |
 |
- Trek met uw vrije hand de huid rond de
inbrengplaats strak richting de elleboog (afbeelding 4).
- Het
implantaat moet subdermaal, net onder de huid ingebracht worden (zie
SmPc rubriek 4.4). Om ervoor te zorgen dat het implantaat net onder de huid wordt ingebracht,
moet u een zodanige positie innemen dat u het inbrengen van de naald ziet, door
de applicator vanaf de zijkant te bekijken, en niet van bovenaf. Van opzij kunt
u duidelijk de inbrengplaats en de beweging van de naald onder de huid zien (zie
afbeelding 6).
(Klik op de afbeelding voor vergroting) |
 |
- Prik de huid aan met de punt van de naald onder een kleine
hoek van minder dan 30° (afbeelding 5a).
(Klik op de afbeelding voor vergroting)
|
 |
- Breng de naald in
tot de schuine opening van de naaldpunt zich net onder de huid (en niet verder)
bevindt (afbeelding 5b). Als u de naald dieper heeft ingebracht, moet u de naald
terugtrekken tot alleen de schuine opening van de naaldpunt zich onder de huid
bevindt.
(Klik op de afbeelding voor vergroting)
|
 |
- Breng dan de applicator in een bijna horizontale
positie. Om de subdermale plaatsing te vergemakkelijken, tilt u de huid op met
de naald terwijl u de naald in zijn geheel onder de huid schuift (afbeelding 6).
U kunt enige weerstand voelen, maar u mag geen overmatige druk uitoefenen. Als
de naald niet over zijn hele lengte ingebracht wordt, zal het implantaat niet
correct ingebracht worden. Als de punt van de naald uit de huid tevoorschijn
komt voordat het inbrengen van de naald voltooid is, moet de naald terug worden
getrokken en opnieuw in subdermale positie worden gebracht om de
inbrengprocedure verder te voltooien.
(Klik op de afbeelding voor vergroting)
|
 |
- Houd de applicator in dezelfde positie met de
naald volledig ingebracht (afbeelding 7). Indien nodig, kunt u uw andere hand
gebruiken om de applicator te stabiliseren.
(Klik op de afbeelding voor vergroting)
|
 |
- Ontgrendel het
paarse schuifmechanisme door deze licht in te drukken (afbeelding 8a). Beweeg
het schuifmechanisme helemaal terug tot deze niet meer verder kan.
(Klik op de afbeelding voor vergroting)
|
 |
- Verplaats de
applicator niet (
) terwijl u het paarse schuifmechanisme verschuift (afbeelding
8b).
(Klik op de afbeelding voor vergroting)
|
 |
- Het implantaat is nu op de definitieve, subdermale plaats en de naald is
teruggetrokken en binnen in de applicator opgesloten. De applicator kan nu
verwijderd worden (afbeelding 8c).
(Klik op de afbeelding voor vergroting)
Als
de applicator niet in dezelfde positie wordt gehouden tijdens deze procedure of
als het paarse schuifmechanisme niet geheel terug wordt geschoven tot het niet
verder kan, dan zal het implantaat niet correct worden geplaatst en kan het uitsteken uit de
inbrengplaats.
|
|
Als het implantaat uitsteekt uit de inbrengplaats, verwijder dan
het implantaat en voer een nieuwe procedure op dezelfde inbrengplaats uit, met
een nieuwe applicator. Duw het uitstekende implantaat niet terug in de incisie.
|

|
- Plak een pleister over de inbrengplaats.
- Controleer altijd direct of het
implantaat correct in de arm geplaatst is door palpatie van de inbrengplaats.
Door beide uiteinden van het implantaat te voelen moet u kunnen vaststellen dat
het 4 cm lange staafje zich onder de huid bevindt (afbeelding 9). Zie rubriek
hieronder ‘Als het implantaat na inbrengen niet palpeerbaar is’.
- Laat de vrouw zelf het implantaat palperen.
- Breng een steriel gaasje
met drukverband aan om blauw plekken te voorkomen. De vrouw mag het drukverband
zelf na 24 uur verwijderen en de pleister over de inbrengplaats na 3 tot 5
dagen.
- Vul de waarschuwingskaart voor patiënten in en geef deze aan de
vrouw om te bewaren. Vul ook de zelfklevende etiketten in en plak deze in het
medische dossier van de vrouw. Bij gebruik van een elektronisch
patiëntendossier moeten de informatie van de etiketten worden vastgelegd.
- De applicator is bedoeld voor éénmalig gebruik en dient ter vernietiging te
worden afgevoerd, conform de richtlijnen voor bloedproducten.
(Klik op de afbeelding voor vergroting)
|
|
Als het implantaat
na inbrengen niet palpeerbaar is:
|
|
Wanneer de aanwezigheid van het implantaat
niet door palperen kan worden vastgesteld of wanneer de aanwezigheid van het
implantaat wordt betwijfeld, kan het zijn dat het implantaat niet is ingebracht
of misschien diep is ingebracht.
- Controleer de applicator. De naald moet
geheel teruggetrokken zijn en alleen het paarse uiteinde van de obturator mag
zichtbaar zijn.
- Gebruik een andere methode om te bevestigen dat het
implantaat correct geplaatst is. Aangezien het implantaat radiopaak is zijn
geschikte methoden om de plaats te bepalen: tweedimensionale röntgenopname en
X-ray computertomografie (CT-scan). Echoscopie met een hoogfrequente lineaire
array transducer (10 MHz of hoger) of magnetische resonantie (MRI) kan worden
gebruikt. Als het implantaat niet kan worden gevonden met deze beeldvormende
technieken, wordt geadviseerd om de aanwezigheid van het implantaat te
bevestigen door middel van een etonogestrelbepaling in een bloedmonster van de
vrouw. Neem in dat geval contact op met de lokale vertegenwoordiger van de
handelsvergunninghouder; deze zal het geschikte protocol verstrekken.
- Zolang
de aanwezigheid van het implantaat niet is bevestigd, moet de vrouw een
niet-hormonale vorm van anticonceptie gebruiken.
- Diep geplaatste implantaten
moeten gelokaliseerd en zo spoedig mogelijk verwijderd worden om het risico op
verre migratie te vermijden (zie SmPc rubriek 4.4).
|