Anticonceptie in relatie tot voortplanting

Inleiding | Zwangerschap | Kraambed | Kraambed hormonale anticonceptie | (Borstvoeding;| Geen borstvoeding) | Kraambed intra-uteriene anticonceptie | Post abortum | Buitenbaarmoederlijke zwangerschap

Inleiding

De titel van deze pagina kan enige verbazing oproepen, aangezien anticonceptie natuurlijk altijd in relatie staat tot voortplanting en wel het voorkómen ervan. Het betreft hier evenwel adviezen die gegeven worden rondom gebeurtenissen als zwangerschap, bevalling (partus), miskraam (abortus) en buitenbaarmoederlijke zwangerschap.

Zwangerschap

Tijdens zwangerschap is geen enkele vorm van anticonceptie geïndiceerd. Alle vormen van anticonceptie zijn dan ook ingedeeld in categorie 4. Voorzover bekend veroorzaken zowel het gebruik van de combinatiepil, anticonceptiering en anticonceptiepleister als het gebruik van de minipil en de prikpil geen schade aan moeder of foetus als de pil toch tijdens de zwangerschap is doorgeslikt.

Is er nog een spiraaltje in de baarmoeder aanwezig dan is er een verhoogde kans op een miskraam. Wordt het spiraaltje niet verwijderd in het begin van de zwangerschap dan bestaat er een kans op een ernstige infectie tijdens het tweede gedeelte van de zwangerschap.

Kraambed

De adviezen die gegeven worden voor hormonale anticonceptie na de bevalling zijn afhankelijk van het al dan niet geven van borstvoeding. Voor intra-uteriene anticonceptie wordt geen verschil gemaakt voor vrouwen, die wel of geen borstvoeding gebruiken m.u.v. 'n enkel nader te bespreken verschil bij de Mirena.

Kraambed hormonale anticonceptie: borstvoeding

Het blootstellen van de baby aan de hormonen in de pil zou gedurende de eerste 6 weken na de bevalling op theoretische gronden risico’s kunnen geven. Bovendien bestaat er in theorie een verband tussen het gebruik van oestrogenen en een verhoogd risico op trombose bij de moeder gedurende de eerste 3 weken na de bevalling. Gedurende deze periode worden de combinatiepil, anticonceptiering en anticonceptiepleister ingedeeld in categorie 4. De prikpil, minipil en het subdermaal implantaat Implanon worden ingedeeld in categorie 3.

Gedurende de eerste 6 maanden na de bevalling vermindert het gebruik van de combinatiepil, anticonceptiering en anticonceptiepleister de hoeveelheid en de kwaliteit van de moedermelk en zou de gezondheid van de baby schade kunnen ondervinden: cat. 3. Bij het gebruik van minipil, prikpil of subdermaal implantaat Implanon echter zijn er geen klinische aanwijzingen voor een negatief effect op de moedermelk en op groei en gezondheid van de baby (cat.1).

Het effect op de gezondheid van de baby bij gebruik van de combinatiepil, anticonceptiering en anticonceptiepleister is nog niet geheel duidelijk (cat.2).  De minipil, prikpil en het subdermaal implantaat Implanon hebben geen nadelig effect op de gezondheid van de baby (cat.1).

Kraambed hormonale anticonceptie: geen borstvoeding

Er bestaan theoretische overwegingen voor een verband tussen het gebruik van oestrogenen in de combinatiepil, anticonceptiering of anticonceptiepleister en het risico op trombose bij de moeder gedurende de eerste 3 weken na de bevalling (cat.3). De bloedstolling is na drie weken weer genormaliseerd. Voor de minipil, de prikpil en het subdermaal implantaat Implanon gelden deze bezwaren niet. Als geen borstvoeding wordt gegeven dan kan reeds kort na de bevalling met de minipil, prikpil of subdermaal implantaat Implanon worden gestart (cat.1).

Geen beperkingen voor het gebruik van hormonale anticonceptie: combinatiepil, anticonceptiering, anticonceptiepleister,  prikpil, minipil en het subdermaal implantaat Implanon: categorie 1.

Kraambed intra-uteriene anticonceptie (zowel bij borstvoeding als geen borstvoeding)

Indien een koperhoudend spiraaltje binnen 48 uur na de bevalling wordt ingebracht is de kans op expulsie (uitdrijving) verhoogd: cat.2. Er zijn onvoldoende gegevens bekend over de invloed van de Mirena op de involutie van de uterus. Hierdoor vindt indeling plaats in categorie 3.

Gedurende deze periode bestaat een verhoogde kans op perforatie van de uterus tijdens de inbrengprocedure (cat.3).

Geen bezwaar tegen het gebruik van koperhoudende spiraaltjes (cat.1). Bij borstvoeding blijft de Mirena een categorie 3 tot 6 weken na de bevalling vanwege de theoretische mogelijkheid van een nadelig effect van de hormonen bij de baby. Na 6 weken geen enkel probleem voor de Mirena: categorie 1.

Geen enkele vorm van intra-uteriene anticonceptie is verantwoord, aangezien het inbrengen van een spiraaltje de infectie aanzienlijk kan verergeren (cat.4).

Post abortum

Zowel na een abortus provocatus of na een spontane miskraam in het eerste en het tweede zwangerschapstrimester als na een septische abortus zijn er geen beperkingen ten aanzien van hormonale anticonceptie (cat.1).

Een spiraaltje kan onmiddellijk na een abortus in het eerste trimester worden ingebracht (cat.1). Wordt in het tweede zwangerschapstrimester de zwangerschap beëindigd dan zijn voor toepassing van het spiraaltje de voordelen altijd nog groter dan de nadelen. Het risico op spontane uitdrijving van het spiraaltje na het inbrengen hiervan na een abortus in het tweede zwangerschapstrimester is waarschijnlijk iets groter. Over de invloed van de afgifte van levonorgestrel door de Mirena op de involutie van de uterus is thans nog onvoldoende bekend en wordt ook de Mirena evenals het koperhoudend spiraaltje ingedeeld in categorie 2

Het koperimplantaat Gynefix wordt in het WHO-rapport niet met name genoemd. Echter door het bevestigen van de Gynefix in de baarmoederwand is de kans op uitstoting van dit spiraaltje verwaarloosbaar klein. Onderzoek dat thans gaande is in abortusklinieken met het plaatsen van een Gynefix direct na een abortus provocatus lijkt deze theorie te bevestigen.

Indien er sprake is geweest van een infectie tijdens of na een spontane miskraam of abortus provocatus, dan is het inbrengen van een spiraaltje of de Mirena niet verantwoord, aangezien het inbrengen van een spiraaltje de infectie aanzienlijk kan verergeren (cat.4).

Buitenbaarmoederlijke zwangerschap (EUG) in de voorgeschiedenis

Indien er sprake is van een buitenbaarmoederlijke zwangerschap in de voorgeschiedenis, dan wordt alleen een voorbehoud gemaakt voor het voorschrijven van de minipil, aangezien hierbij de kans op een hernieuwde buitenbaarmoederlijke zwangerschap iets verhoogd is: cat.2. Opm: Bedoeld worden hier de exluton en levonorgestrel. Deze minipillen zijn in Nederland niet meer verkrijgbaar. De Cerazette heeft dit bezwaar niet, aangezien deze de ovulatie volledig remt.

Alle andere vormen van hormonale en intra-uteriene anticonceptie kunnen zonder problemen worden geadviseerd: cat.1.

(terug naar groepsindeling)

home copyright disclaimer privacy